Een vak is gedefinieerd tussen het punt waar het verkeer het vak in rijdt (‘A’), en het punt waar het verkeer het vak uitrijdt (‘B’). | Onderstaand figuur geeft een arbitrair voorbeeld van een meetvak. De rijrichting hierbij is van A naar B.
Het beschrijven van een meetvak wordt gedaan op basis van de volgende onderdelen:
Een meetvak voor reistijden komt altijd overeen met één meetlocatie. Binnen een meetvak wordt geen onderscheid gemaakt naar rijstroken of voertuigcategorieën. Een meetvak voor wachtrijen kan indien gewenst wel onderscheid maken tussen de verschillende rijstroken in het vak. Daarnaast kan er informatie over de mogelijke richtingen van verkeer in de wachtrij en signaalgroepen worden gegeven in de elementen beschreven onder MeasurementSiteRecordExtended. Het configuratiebestand beschrijft voor elk meetvak één keer (alleen voor de categorie anyVehicle) de volgende eigenschappen:
Rijstrook beschrijving voor wachtrijen op meetvakken
Bij het doorgeven van wachtrijen op een meetvak kan er informatie gegeven worden over rijstroken of samenstellingen van rijstroken waarop de wachtrij betrekking heeft. Dit dient gedaan te worden op dezelfde manier als voor wachtrijen op meetpunten. De rijstrook informatie heeft bij wachtrijen op meetvakken alleen betrekking op de wegsituatie ter plaatse van de PrimaryPointLocation.
Een meetlocatie die een meetvak beschrijft wordt volgens het Nederlands profiel DATEX II aangeduid met de ALERT-C locatie referentie aangevuld met locatiereferentie op basis van coördinaten in WGS84. Voor meetvakken wordt gebruik gemaakt van het element ItineraryByIndexedLocations. Onder dit element kunnen meedere locaties als lijn (Linear) beschreven worden.
ALERT-C voor meetvakken
Een meetvak wordt per Linear gedefinieerd aan de hand van de rijrichting van het verkeer, de stroomopwaarts en -afwaarts dichtstbijzijnde VILD locaties en de afstand tot deze locaties. Het onderstaande uitklapbare code voorbeeld geeft hier een voorbeeld van:
alertCMethod4PrimaryPointLocation bevat het unieke nummer van de VILD locatie stroomafwaarts (element specificLocation) en de afstand van de meetlocatie tot dit VILD punt (element offsetDistance).
alertCMethod4SecondaryPointLocation bevat het unieke nummer van de VILD locatie stroomopwaarts (element specificLocation) en de afstand van de meetlocatie tot dit VILD punt (element offsetDistance).
De VILD richting is terug te vinden in AlertCDirection (element alertCDirectionCoded).
De onderstaande afbeelding is hiet een visualisatie van:
Notitie
Bij meetvakken die bestaan uit meerdere Linears wordt de PrimaryPointLocation van de ene Linear via de eigenschap INTER_REF in de VILD gerelateerd aan de SecondaryPointLocation van de daaropvolgende Linear.
WGS84 coördinaten voor meetvakken
Naast de ALERT-C locatie referentie zijn ook de WGS84 coördinaten van de meetlocatie in het configuratiebestand opgenomen. Hiervoor wordt het element linearExtension gebruikt, waarin zowel het start als het eind coördinaat van de betreffende Linear opgenomen is.
Code voorbeeld WGS84 coordinaten voor meetvakkenNotitie
Naast het element linearExtension zijn ook de coördinaten opgenomen die het punt beschrijven waarmee de Linear het beste op een kaart getoond kan worden hiervoor wordt het element locationForDisplay gebruikt.
OpenLR voor meetvakken
Het kan voorkomen dat er ook een locatie referentie op basis van OpenLR is opgenomen. Meetvakken worden in OpenLR gecodeerd volgens het OpenLR principe “Line”. Hiervoor wordt het element OpenlrExtendedLinear gebruikt. Binnen het Nederlands Profiel DATEX II is afgesproken om bij het beschrijven van meetvaken met OpenLR altijd het hele traject op te nemen bij de eerste linear. Dit omdat voor meetvakken OpenLR het beste gebruikt kan worden door met één “Line” een heel traject weer te geven. De basis van deze weergave wordt gevormd door het kortste pad algoritme. Indien het te beschrijven traject overeenkomt met de kortste route, worden enkel het startpunt en eindpunt van segmenten in het netwerk opgegeven in OpenLR. Indien van toepassing wordt de offset opgenomen ten opzichte van het startpunt of eindpunt. Deze situatie is weergegeven in onderstaande figuur:
In het geval het bedoelde traject afwijkt van de kortste route wordt dit aangeduid met een tussenpunt en de afwijkende hoek (bearing) waarmee de te volgen richting wordt aangeduid. Ook hier geldt dat offsets worden opgenomen ten opzichte van het startpunt of eindpunt indien van toepassing.
Dit is weergegeven in onderstaande figuur:
Voor meetvakken die beginnen en eindigen op (dezelfde) hoofdrijbaan wordt geen aanvullende locatie informatie gegeven. Voor meetvakken die beginnen of eindigen op een rijbaan anders dan de hoofdrijbaan geldt dat deze aanvullende locatie informatie meekrijgen met behulp van het element carriageway binnen affectedCarriagewayAndLanes.
Dit element carriageway dient altijd 2 keer opgenomen te zijn (per linear) voor een meetvak: - Voor de primaire locatie - Voor de secundaire locatie.
De mogelijke waarden zijn dan:
connectingCarriageway | Voor de verbindingsweg op een knooppunt van snelwegen |
entrySlipRoad | Voor de toerit |
exitSlipRoad | Voor de afrit |
mainCarriageway | Voor de hoofdrijbaan |
parallelCarriageway | Voor de parallelbaan |