Wegvakken
Definitie
Een relatie tussen twee juncties die een verbinding in het wegennet voorstelt.
Algemeen
Een wegvak is het kleinste functionele en administratieve stukje weg dat er binnen een wegennet kan worden onderscheiden. Op een wegvak kan alleen heen en weer gereden worden en kan er geen verkeer op en af, behalve aan het begin of einde. Indien een wegvak een kenmerk heeft (bijvoorbeeld een straatnaam of een wegnummer formeel), geldt dit voor het hele Wegvak.
Langs een wegvak komt bovendien geen dubbele hectometrering voor. Langs een wegvak kunnen wel hectometersprongen optreden. Een wegvak is een gericht object dat een positieve en een negatieve richting heeft. Gaande van de beginjunctie naar de eindjunctie is de positieve richting, de andere kant op de negatieve. Welke van beide juncties als beginjunctie van het wegvak wordt gekozen, is in beginsel willekeurig. Voor gehectometreerde wegen geldt echter dat wegvakken zoveel mogelijk in de administratieve richting gericht worden en dat het aantal wegvakken met een rijrichting 'terug' indien mogelijk geflipt worden.
Registratie
Het wegvak is het topologische complement van de junctie. Een wegvak kan beschouwd worden als een relatie tussen precies twee juncties. Er gelden geen beperkingsregels voor wat betreft de keuze welke junctie als beginjunctie en welke junctie als eindjunctie moet worden gedefinieerd.
Een wegvak kan gedefinieerd worden als het kleinste functioneel en administratief onafhankelijke stukje weg dat er binnen een wegennet kan worden onderscheiden. Zodra er een fysieke versperring op een bestaand Wegvak wordt gezet, wordt het wegvak geplitst in twee nieuwe wegvakken.
Ook als een stuk weg gescheiden verkeerdragende banen heeft, worden deze beschouwd als verschillende wegvakken. Er is sprake van gescheiden verkeerdragende banen als zich tussen de verkeerdragende banen een wegberm (midden- of tussenberm) bevindt. Een wegberm is meestal onverhard, maar kan (gedeeltelijk) voorzien zijn van verharding en/of bekleding (bovenlaag ter bescherming en/of verfraaiing van bermen, die niet voor verkeer bestemd zijn). Smalle middenbermen zijn regelmatig verhard aangelegd. Meestal zijn deze bermen duidelijk als zodanig herkenbaar, bijvoorbeeld omdat er een geleiderail geplaatst is of door het gebruik van een andere soort verharding (bijvoorbeeld klinkers).
Let op!
Indien zich tussen de stroken voor tegengestelde rijrichtingen alleen twee naburige kantstrepen bevinden en geen duidelijk als zodanig herkenbare middenberm, dan is er sprake van één hoofdrijbaan en dus één wegvak.
Een tweede manier om een wegvak te definiëren is als 'een deel van het wegennetwerk waarop een weggebruiker slechts 1-dimensionale bewegingen kan maken (d.i. rechtdoor rijden of rechtsomkeert maken)'. Dit impliceert dat zodra een weggebruiker de keuze heeft uit twee of meer mogelijkheden (bijv. rechtsaf en linksaf), er sprake is van het einde van een wegvak en van het begin van evenzovele nieuwe wegvakken.
Een derde definitie is: 'een deel van het wegennetwerk waarvan twee naburige wegkanten (min of meer) evenwijdig lopen'. Wegkanten zijn hierbij de randen van het melkdoppenoppervlak. Zie de uitleg bij de vraag "Wanneer is er sprake van de samenkomst van (drie of meer) wegen?" in het hoofdstuk junctie.
Omdat een wegvak per definitie door twee juncties wordt begrensd, werkt de keuze van juncties automatisch door in die van wegvakken. Dit komt met name voor bij juncties die worden gesitueerd bij een verandering van straatnaam, een gemeentegrens en bij het in tweeën delen van "keerlussen".
Generalisatie
Met de bovenstaande regels voor juncties en wegvakken zijn nog niet alle vragen opgelost. Een belangrijk punt is de mate van generalisatie die moet worden toegepast. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande figuur:
Welke details mogen er worden weggelaten?
Aan de rechterzijde bevindt zich een groot verkeerseiland dat tot doel heeft de verkeersstroom in goede banen te leiden. Zo'n situatie zal in een drietal juncties (A, B en C) vertaald dienen te worden. Aan de linkerzijde bevindt zich een kleine vluchtheuvel van ongeveer 1 meter breed en 10 meter lang. Deze situatie is te vertalen in twee juncties D en E. De meeste gebruikers zijn echter niet geïnteresseerd in zulke kleine details en laten deze liever weg.
Basisregel is dat "gaten in het melkdoppenoppervlak" die passen in een rechthoek van 10x40 meter kunnen worden weggelaten en hoeven niet vertaald te worden in juncties en wegvakken.
Een ander generalisatievraagstuk wordt geïllustreerd in de volgende figuur:
Welke zijwegen nog wel, welke niet?
Langs een gedeelte van de Hoofdstraat loopt een vrij liggend fietspad of voetpad dat bij B begint en bij C eindigt. Zijn B en C nu juncties of niet? De regel is dat van de hoofdweg vrij liggende fietspaden en voetpaden worden beschouwd als zelfstandige wegvakken en daarom zullen resulteren in juncties B en C.
Bij A en E bevinden zich toeritten van twee gebouwen en bij D de toerit naar een plein met een aantal garages. Zijn A, D, en E nu juncties of niet?
Voor wegen die door trottoirbanden worden begrensd geldt dat in geval de trottoirbanden met de toerit meebuigen (zoals bij D en E) er sprake is van een verkeerskundig kruispunt en dus van een junctie. In geval de trottoirband de hoofdrijbaan blijft volgen en de toerit via een drempel bereikt moet worden (zoals bij A), is er echter geen sprake van een junctie (deze weg heeft geen eigen straatnaam).
Een uitzondering geldt voor de toeritten van woonerven die vaak ook van een drempel zijn voorzien. Deze dienen wel te worden beschouwd als juncties. Indien op- en toerritten een eigen straatnaam hebben, dan zijn dit afzonderlijke wegvakken.
In het buitengebied worden wegen echter in het algemeen niet begrensd door trottoirbanden. Hier gelden daarom een aantal andere regels: wanneer een toerit korter is dan 100 meter wordt deze niet als zelfstandig wegvak beschouwd. Als een toerit langer is en verhard wel. Het wegvak krijgt in dat geval dezelfde naam als de aansluitende straat.
Busbanen op auto(snel)wegen worden als aparte wegvakken opgenomen. Het zijn losliggende banen op auto(snel)wegen en specifiek bestemd voor bussen. Deze banen hebben in- en uitvoegende rijbanen (op- / afrit) en zijn gehectometreerd met een bij het wegvak behorende hectometerletter.
Digitaliseren van kruispunten
Hieronder volgen een aantal voorbeelden van hoe kruispunten in het NWB gedigitaliseerd worden. Deze worden ook op rotondes worden toegepast. Voor deze voorbeelden geldt het volgende:
- de wegkanten geven de situatie weer zoals in de “werkelijkheid” (zoals bijv. weergegeven op een 1:10.000 landkaart of een andere grootschalige kaart);
- de gestippelde lijntjes geven de geometrie van (de wegvakken in) het NWB weer;
- de open cikeltjes stellen juncties voor in het NWB.
Indien in de “werkelijkheid” het verlengde van één van beide wegkanten binnen de wegkanten van de weg aan de overzijde van het kruispunt valt en je het kruispunt in één (schuine) lijn zal oversteken, dan wordt deze situatie als één junctie in het NWB opgenomen (zie hieronder, figuur links).
Indien in de “werkelijkheid” geen van de vier wegkanten in het verlengde binnen de wegkanten van de weg aan de overzijde van het kruispunt valt, of wanneer het aannemelijk is dat je om het kruispunt over te steken eerst moet afslaan, vervolgens een klein eindje rechtdoor via de kruisende straat en daarna nogmaals moet afslaan in de andere richting, dan wordt deze situatie met twee juncties in het NWB opgenomen (zie hieronder, figuur rechts).
Gescheiden rijbanen
In onderstaande figuur links zijn van zowel de onderste als de bovenste weg de beide weghelften gescheiden door een middenberm. In dit geval worden twee juncties opgenomen in het NWB. In de figuur rechts zijn van alle wegen die bij het kruispunt samenkomen, beide weghelften gescheiden door een middenberm. Dit resulteert in vier juncties in het NWB.
In de figuren hieronder zijn de beide weghelften van de bovenste weg gescheiden door een middenberm langer dan 50 meter. Indien aan de overzijde van het kruispunt zich reeds een eerste beginstukje van de scheiding bevindt (een fysieke rijbaanscheiding korter dan 50 meter), wordt bij voorkeur voor de oplossing links gekozen. In het geval het beginstukje de minimumafmetingen overschrijdt (d.w.z. de fysieke rijbaanscheiding is langer dan 50 meter) , dan mag het beginstukje niet worden weggelaten en wordt het kruispunt gedigitaliseerd volgens de rechterfiguur.
Indien zich vlak voor het kruispunt een scheiding bevindt tussen beide weghelften (een fysieke rijbaanscheiding korter dan 50 meter), wordt bij voorkeur wordt voor de oplossing in onderstaande linker figuur gekozen, tenzij deze scheiding een fysieke rijbaanscheiding is langer dan 50 meter. In dit geval mag de scheiding niet worden weggelaten en dient het alternatief uit de rechter figuur gekozen te worden.
In onderstaande figuur zijn van zowel de onderste, de bovenste als ook de linkerweg de beide weghelften gescheiden door een fysieke rijbaanscheiding langer dan 50 meter. Indien zich op de weg, die geen middenberm heeft, een beginstukje van de fysieke rijbaanscheiding tussen beide weghelften bevindt korter dan 50 meter, wordt bij voorkeur gekozen voor de oplossing in de linker figuur. Als deze minimumafmetingen echter worden overschreden, mag de scheiding niet worden weggelaten en dient het alternatief in de rechter figuur gekozen te worden.
In onderstaande figuur zijn van zowel de bovenste als de linkerweg de beide weghelften gescheiden door een middenberm langer dan 50 meter. Aan de overzijde van het kruispunt bevindt zich voor beide wegen reeds een eerste beginstukje van de scheiding, korter dan 50 meter en smaller dan 6 meter. Deze beginstukjes kunnen niet weggelaten worden daar de hartlijnen van de wegvakken dan onrealistische (nl. scheve) patronen zouden vertonen.
Een fysieke rijbaanscheiding betekent dat er tussen de rijbanen een van de volgende aspecten aanwezig is:
- Verhoging
- Vluchtheuvel
- Berm
- Permanente bermbeveiliging
Rijstroken die gescheiden worden door verdrijfvlakken, verfvlakken of anders gekleurde asfaltering gelden niet als fysieke rijbaanscheiding.