Ga naar inhoud

Juncties

Definitie

Het begin- of eindpunt van één of meer wegvakken.

Algemeen

Juncties zijn bepalend voor de topologie van het wegennet. In het algemeen komen juncties alleen voor op locaties waar het wegennetwerk zich splitst (samenkomst van drie of meer Wegvakken) of aan het einde van een doodlopende weg.
Juncties die slechts twee wegvakken begrenzen zijn slechts onder zeer bepaalde voorwaarden toegestaan zoals bij een gemeentegrens of straatnaam wijziging of in doodlopende straten met een “keerlus”. In de volgende paragraaf worden deze situaties nader beschreven.

Registratie

Onderstaande figuur illustreert welke locaties in het wegennetwerk in een junctie dienen te worden vertaald. De algemene regels kunnen vrij kort geformuleerd worden: Een junctie bevindt zich daar waar drie of meer wegen en/of straten gelijkvloers bij elkaar komen (A, B, C, D en K) of waar een weg of straat doodloopt (E). Verder wordt er, in geval van een straat, een junctie gecreëerd op de plek waar de straatnaam verandert (J) of waar een straat een gemeentegrens kruist (H) of indien een straat met dezelfde benaming in een aangrenzende woonplaats binnen dezelfde gemeente doorloopt. Ook indien het wegnummer, routenummer of de wegbeheerder van een weg verandert, wordt een extra junctie geplaatst op de plek waar dit gebeurt.
Verder dient er een extra junctie gecreëerd te worden in doodlopende straten met een "keerlus" (G); dit om te voorkomen dat een wegvak aan beide zijden begrensd wordt door één en dezelfde junctie. Hierbij maakt de precieze plek waar deze junctie geplaatst wordt niet uit: in principe mag deze zich op elk punt van de keerlus bevinden.

Situaties-waarin-juncties-worden-gecreeerd.jpg

Situaties waar een junctie gecreëerd wordt:

  • een splitsing van het wegennetwerk of het einde van een doodlopende weg (situatie A, L en E)
  • een wijziging van straatnaam (situatie J)
  • een gemeentegrens of een BAG-woonplaatsgrens (situatie H);
  • een wijziging van de wegbeheerder;
  • een wijziging van het wegnummer;
  • een dubbele hectometrering (het voorkomen van twee of meer hectometerbordjes met dezelfde hectometrering);
  • een doorlopende straat met een keerlus (situatie F en G);
  • voor bajonetaansluitingen1 geldt dat:
    • indien de wegassen zich meer dan 20 meter van elkaar bevinden worden er twee juncties gecreëerd (situatie B en C).
    • indien de wegassen zich minder dan 20 meter van elkaar bevinden wordt er slechts één junctie gecreeerd (situatie D)
Uitzonderlijke situaties

In uitzonderlijke situaties kunnen er juncties gemaakt zijn om te vermijden dat er dubbele hectometrering binnen een wegvak voorkomt of indien de BPS2-gegevens halverwege een wegvak zouden wijzigen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de hectometreringsrichting van de weg omkeert (dan verandert namelijk ook de Baanpositie t.o.v. de WOL3 van gescheiden rijbanen) of bij een splitsing van een baan aan de binnenkant van de weg (door het bijkomen van een extra baan aan de binnenkant van de weg verandert de relatieve baanvolgorde van de buitenste banen). Dit soort situaties komen slechts incidenteel voor en alleen op Rijkswegen.

Wanneer is er sprake van de samenkomst van (drie of meer) wegen?

Het zal voor iedereen vanzelfsprekend zijn dat situatie A beschouwd kan worden als een samenkomst van 4 wegen. Maar waarom is dit zo evident? Dit heeft waarschijnlijk te maken met onze primaire waarneming van het weggenet als een samenhangend melkdoppenvlak. Het wegennet doet namelijk enigszins denken aan de structuur van het vel aluminiumfolie dat overblijft nadat er zoveel mogelijk melkdoppen uit gestanst zijn: een vlak waarin de gaten groter zijn dan de ruimtes er tussen in. In dit "melkdoppenvlak" kan de overgang tussen "vlak" en "gat", tussen "weg" en "niet-weg" als "wegkant" worden aangemerkt. Er zijn evenveel wegkanten als er gaten zijn.
Zolang twee tegenover elkaar liggende wegkanten (min of meer) parallel lopen, heb je het gevoel op één en dezelfde weg te zitten. Zodra echter één of beide wegkanten op korte afstand snel van richting verandert om in een geheel andere richting te verdwijnen en vervolgens parallel te gaan open met een andere wegkant, is er sprake van een junctie.
Deze definitie verklaart waarom locaties als A, K en L als juncties dienen te worden beschouwd. Zij verklaart echter nog niet waarom B en C als twee verschillende juncties moeten worden gezien en D slechts als één en niet als twee aparte juncties D1 en D2. Een indicatie is dat er tussen B en C nog sprake is van twee evenwijdige wegkanten en dit rechtvaardigt dit stukje te beschouwen als een wegvak op zichzelf en dientengevolge B en C als juncties. Bij D is dit niet meer het geval.

Vuistregel

Wanneer de wegassen van de betrokken wegen elkaar in punten snijden die onderling minder dan twee meter van elkaar verwijderd zijn dan wordt deze situatie beschouwd als één enkele junctie.

juncties-ongelijkvloers-kruispunt.jpg
Locaties waar juncties gedefinieerd worden in het geval van ongelijkvloerse kruispunten van autosnelwegen. Daar waar het wegennet zich splitst (bij de op- en afritten) komen de juncties te liggen.

junctie-locatie-bij-begin-of-einde-puntstuk.jpg
De aanbevolen posities van een junctie is het begin c.q. einde van een puntstuk (het puntstuk is opgelicht).

Ook doen zich situaties voor dat er extra juncties moeten worden toegevoegd bij de omkering van de hectometreringsrichting. In onderstaande figuur verandert de richting van de oplopende hectometrering ter hoogte van hectometerbordje 34,8. Voorbij dit bordje gaat de "eerste hoofdrijbaan rechts" gaat door als "eerste hoofdrijbaan links". De baanpositie t.o.v. WOL3 verandert hier dus op dit punt. Dit geldt voor beide hoofdrijbanen. Ter hoogte van deze hectometersprong wordt op elke hoofdrijbaan een extra Junctie geplaatst om te voorkomen dat de baanpositie t.o.v. WOL halverwege het wegvak zou veranderen. Dit soort situaties komen slechts zelden voor.

extra-juncties-bij-omkering-hectometrering.jpg
Bij een hectometersprong waarbij de hectometreringsrichting omkeert, wordt een extra junctie gelegd om te voorkomen dat de Baanpositie t.o.v. WOL halverwege het wegvak zou veranderen.

Generalisatie

Volgorde te vervallen juncties binnen 5 meter
In het NWB zijn verschillende juncties opgenomen. Indien twee juncties elkaar opvolgen binnen een straal van 5 meter dan vervalt één junctie.

De junctie welke gehandhaafd dient te blijven in de onderstaande volgorde:
a. Hectometersprong
b. Con- divergentiepunt
c. Puntstuk
d. Kruispunt
e. Routenummer (A- en N- route)
f. Districtgrens van wegbeheerder Rijk
g. Wegbeheerdersoort (R, P, G, W en T)
h. Straatnaam (niet bij rijkswegen)
i. Gemeentegrens
j. Huisnummers, overgang van afwijkende huisnummerreeks
k. Woonplaatsgrens (niet bij rijkswegen)
l. Doorkruisen van hetzelfde wegvak (klaverblad of lus)
m. Doorlopende weg

Uiteraard dienen de gegevens, welke van kracht zouden zijn bij het plaatsen van de vervallen junctie, overgenomen te worden.

Voorbeeld:
Twee juncties, een hectometersprong en een verandering van het routenummer (van A- naar N- route), volgen elkaar op binnen een straal van 5 meter. Dan wordt de junctie van de hectometersprong geplaatst en de gegevens van het (gewijzigde) routenummer worden per wegvak in de attributenschermen overgenomen. De attributen van de hectometersprong staan in de hecto-interval.

De keuze van de volgorde van de juncties is gebaseerd op het verschil tussen de wegkenmerken/gegevens die buiten waarneembaar zijn voor de weggebruiker en de administratieve gegevens. Waarbij opgemerkt dat er bij Rijkswegen geen junctie wordt geplaatst voor een woonplaatsgrens en/of in combinatie met het wijzigen van een straatnaam. De woonplaats (straatnaam) wijzigt bij het eerst volgende kruispunt of con- en divergentiepunt.


  1. Een bajonetaansluiting bestaat uit twee T-kruispunten die zeer dichtbij elkaar liggen. Voor sommige rechtdoorrichtingen moet dan twee keer afgeslagen worden. 

  2. Voor meer informatie over BPS zie de richtlijn Beschrijvende Plaatsaanduiding Systematiek wat is opgenomen in de Data-eisen Nationaal Wegenbestand 

  3. De Weg-oriëntatielijn (WOL) is de lijn ten opzichte waarvan de positie en het volgnummer van een baan op een weg in dwarsrichting wordt bepaald. De ligging van de WOL is afhankelijk van de opbouw van de weg. Zie voor meer info de eerder genoemde BPS. 

Ga terug naar de vorige pagina